Hoe verloopt een narcose?
Het verdoven of versuffen (sederen) van patiënten wordt in de diergeneeskunde veel vaker toegepast dan in de "menselijke" geneeskunde - begrijpelijk - omdat dieren zich veel meer verzetten tegen angstaanjagende of pijnlijke behandelingen en ingrepen. In onze praktijk worden gemiddeld 4 volledige verdovingen (anesthesiën) per dag toegepast; en dit op zeer verschillende dieren, gaande van zeer kleine patiëntjes (zoals hamsters of muizen) tot honden met het gewicht van een volwassen man. Sommige hiervan zijn kerngezond, andere zijn ernstig ziek; sommige zijn pas geboren, andere zijn stokoud. Er zijn dus heel wat verschillende anesthesieprotocols nodig om elk dier zo veilig en comfortabel mogelijk te kunnen verdoven.
Vóór de anesthesie. De gezondheidstoestand van een dier dat gaat verdoofd worden moet zo goed mogelijk gekend zijn. Daarom worden de dieren van tevoren grondig klinisch onderzocht, met de nadruk op de toestand van hart, longen, nieren en lever. Dit zijn immers de organen die bij een verdoving extra belast worden. Als een klinisch onderzoek niet voldoende informatie geeft, worden er bijkomende onderzoeken uitgevoerd. Bijvoorbeeld een bloedonderzoek om na te gaan of de lever- of nierwerking wel voldoende zijn; of een radiografie van de borstholte om hart en longen te beoordelen. Soms is verder hartonderzoek aangewezen d.m.v. electrocardiografie of echocardiografie.
De premedicatie. Via een dun naaldje wordt er een catheter aangebracht in een ader, meestal in de voorpoot. Deze catheter is een speciaal slangetje langswaar medicijnen rechtstreeks in de bloedbaan kunnen ingespoten worden. Tevens kan dezelfde catheter gebruikt worden om een infuus aan te sluiten zodat er een fysiologische vochtoplossing (serum, Hartmann, Ringer, ...) of eventueel bloed kan toegediend worden tijdens en na de operatie. De premedicatie, die ingespoten wordt via de catheter, bestaat meestal uit verschillende producten: een sedativum waardoor het dier rustig en slaperig wordt en zich ontspant. een analgeticum (pijnstiller) zodat er geen pijngevoelkan optreden tijdens de operatie. eventueel medicijnen die het hartritme stabiliseren.
De inductie. Als het dier rustig en suf is, wordt een volgend product ingespoten. Dit is een echt anestheticum. Wij gebruiken meestal het erg veilige en voorspelbaar werkende propofol. Soms ook ketamine of een kortwerkend barbituraat. Hiervan valt het dier binnen enkele seconden in slaap.
De intubatie. Eens het dier slaapt, wordt het geintubeerd. Dit betekent dat er een speciaal buisje in de luchtpijp wordt geschoven en vastgezet met een opblaasbaar balonnetje. Deze zogenaamde tracheotube bestaat uit rubber, PVC, of silicone. Op de tracheotube kunnen slangen aangesloten worden die het dier verbinden met het anesthesieapparaat.
De onderhoudsanesthesie. Een anesthesieapparaat is een toestel dat medische zuurstof mengt met een anesthetisch gas in een zeer precies te regelen percentage, en dit gas op een gecontroleerde manier doet inademen door de patiënt. Zolang het dier dit gasmengsel inademt, zal het blijven slapen. De diepte van de anesthesie kan geregeld worden door hogere of lagere concentraties van aneshtetisch gas te laten inademen. Behalve het regelen van de anesthesiediepte, zorgt het apparaat ook voor het verwijderen van uitgeademd CO2, houdt het het vochtgehalte van het ademgas binnen bepaalde grenzen en houdt het de temperatuur van het ingeademde gas op een normaal niveau.
De monitoring. Een dier onder anesthesie moet goed bewaakt worden. Dit gebeurt op een geautomatiseerde manier door speciale apparatuur, aanwezig in de operatiekamer.
Pijnstilling of analgesie: Dieren kunnen niet zeggen dat ze pijn hebben en daarom vinden wij een goed analgesieprotocol erg belangrijk. Pijnbestrijding begint bij de premedicatie, dan wordt immers het eerste pijnstillend product ingespoten. Het is bekend dat eens er een pijngevoel optreedt, dit veel moeilijker te onderdrukken is dan wanneer er preventief gewerkt wordt en het optreden van een pijnprikkel voorkomen wordt. Na de premedicatie, tijdens de operatie, worden er verschillende systemen van pijnbestrijding gebruikt, afhenkelijk van het soort operatie, de diersoort, de leeftijd, enz. Dit kan gaan van toedienen van morfine achtigen via het infuus (bvb. fentanyl), het lokaal of regionaal verdoven van zenuwbundels, epidurale analgesie (de zogenaamde ruggenprik), het gebruik van fentanylpleisters, enzovoort. Na de verdoving kan de pijnstilling verdergezet worden met medicatie. Deze zal meestal meegegeven worden om de eerste dagen thuis verder te geven.
Vóór de anesthesie. De gezondheidstoestand van een dier dat gaat verdoofd worden moet zo goed mogelijk gekend zijn. Daarom worden de dieren van tevoren grondig klinisch onderzocht, met de nadruk op de toestand van hart, longen, nieren en lever. Dit zijn immers de organen die bij een verdoving extra belast worden. Als een klinisch onderzoek niet voldoende informatie geeft, worden er bijkomende onderzoeken uitgevoerd. Bijvoorbeeld een bloedonderzoek om na te gaan of de lever- of nierwerking wel voldoende zijn; of een radiografie van de borstholte om hart en longen te beoordelen. Soms is verder hartonderzoek aangewezen d.m.v. electrocardiografie of echocardiografie.
De premedicatie. Via een dun naaldje wordt er een catheter aangebracht in een ader, meestal in de voorpoot. Deze catheter is een speciaal slangetje langswaar medicijnen rechtstreeks in de bloedbaan kunnen ingespoten worden. Tevens kan dezelfde catheter gebruikt worden om een infuus aan te sluiten zodat er een fysiologische vochtoplossing (serum, Hartmann, Ringer, ...) of eventueel bloed kan toegediend worden tijdens en na de operatie. De premedicatie, die ingespoten wordt via de catheter, bestaat meestal uit verschillende producten: een sedativum waardoor het dier rustig en slaperig wordt en zich ontspant. een analgeticum (pijnstiller) zodat er geen pijngevoelkan optreden tijdens de operatie. eventueel medicijnen die het hartritme stabiliseren.
De inductie. Als het dier rustig en suf is, wordt een volgend product ingespoten. Dit is een echt anestheticum. Wij gebruiken meestal het erg veilige en voorspelbaar werkende propofol. Soms ook ketamine of een kortwerkend barbituraat. Hiervan valt het dier binnen enkele seconden in slaap.
De intubatie. Eens het dier slaapt, wordt het geintubeerd. Dit betekent dat er een speciaal buisje in de luchtpijp wordt geschoven en vastgezet met een opblaasbaar balonnetje. Deze zogenaamde tracheotube bestaat uit rubber, PVC, of silicone. Op de tracheotube kunnen slangen aangesloten worden die het dier verbinden met het anesthesieapparaat.
De onderhoudsanesthesie. Een anesthesieapparaat is een toestel dat medische zuurstof mengt met een anesthetisch gas in een zeer precies te regelen percentage, en dit gas op een gecontroleerde manier doet inademen door de patiënt. Zolang het dier dit gasmengsel inademt, zal het blijven slapen. De diepte van de anesthesie kan geregeld worden door hogere of lagere concentraties van aneshtetisch gas te laten inademen. Behalve het regelen van de anesthesiediepte, zorgt het apparaat ook voor het verwijderen van uitgeademd CO2, houdt het het vochtgehalte van het ademgas binnen bepaalde grenzen en houdt het de temperatuur van het ingeademde gas op een normaal niveau.
De monitoring. Een dier onder anesthesie moet goed bewaakt worden. Dit gebeurt op een geautomatiseerde manier door speciale apparatuur, aanwezig in de operatiekamer.
- Pulsoximeter: Dit toestel meet continu de hoeveelheid zuurstof die zich in het bloed bevindt. Dit gebeurt niet-invasief door een lichtbundel doorheen de tong te schijnen en de absorptie van een deel van het lichtspectrum te meten met een speciale fotocel.
- Capnograaf: Dit toestel meet het gehalte aan CO2 dat door de longen wordt verwijderd uit het bloed en is een betrouwbare en gevoelige congtrole van de ademhaling en bloedcirculatie.
- Electrocardiogram: Tijdens de volledige anesthesie wordt de electrische activiteit van het hart op een scherm uitgetekend. Dit geeft een goed beeld van het hartritme en de manier waarop het hart zich gedraagt onder verdoving.
- Bloeddrukmeter: Op geregelde tijdstippen wordt de bloeddruk van de patiënt gemeten. Ook dit is weer een controle van de goede doorbloeding van alle organen.
- Temperatuurmeting: De lichaamstemperatuur van een patiënt onder verdoving daalt en moet dus of en toe gecontgroleerd worden. Bij te sterke afkoeling wordt het dier verwarmd met warmtekussens en geisoleerd tegen verdere afkoeling.
Pijnstilling of analgesie: Dieren kunnen niet zeggen dat ze pijn hebben en daarom vinden wij een goed analgesieprotocol erg belangrijk. Pijnbestrijding begint bij de premedicatie, dan wordt immers het eerste pijnstillend product ingespoten. Het is bekend dat eens er een pijngevoel optreedt, dit veel moeilijker te onderdrukken is dan wanneer er preventief gewerkt wordt en het optreden van een pijnprikkel voorkomen wordt. Na de premedicatie, tijdens de operatie, worden er verschillende systemen van pijnbestrijding gebruikt, afhenkelijk van het soort operatie, de diersoort, de leeftijd, enz. Dit kan gaan van toedienen van morfine achtigen via het infuus (bvb. fentanyl), het lokaal of regionaal verdoven van zenuwbundels, epidurale analgesie (de zogenaamde ruggenprik), het gebruik van fentanylpleisters, enzovoort. Na de verdoving kan de pijnstilling verdergezet worden met medicatie. Deze zal meestal meegegeven worden om de eerste dagen thuis verder te geven.